‘Ik ben
altijd al een angstig meisje geweest. Als kleuter was ik gauw bang voor kleine
dingetjes: ik durfde mijn moeder niet los te laten als ze me achterliet bij de
juf, ging nooit zomaar ergens naartoe en huilde vaak. Toch was het niet
zorgelijk. Er zijn meer kinderen die op jonge leeftijd angstig zijn. Daar
groeien ze uiteindelijk overheen.
Toen ik op
mijn negende naar de dokter moest voor de BMR- en DTP-prikken, tegen de onder
andere de bof, mazelen en rode hond, ging er iets mis. Door de prikken werd er
iets in mij getriggerd, er kwam iets los, waardoor de angst zich
doorontwikkelde. Nooit is bewezen door artsen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Ik
raakte in de grip van angst. Het bepaalde mijn leven. Ik was bang de controle
kwijt te raken, bang voor het onbekende, bang om mijn ouders te verliezen. Ik
had vanaf toen werkelijk last van een stoornis, een angststoornis.
Omdat ik zo
bang was om de controle te verliezen, ging ik verschillende handelingen
uitvoeren om mijzelf ervan te verzekeren dat ik de controle juist niet zou
verliezen. Ik moest van mezelf bijvoorbeeld tien keer per dag een deurklink
aanraken: dan zou er vandaag niks ergs gebeuren met mijn familie. Ook had ik een
aantal vaste spulletjes standaard in mijn broekzak zitten. Ik ging de deur niet
uit als ik geen foto van mijn ouders, mijn lippenbalsem en een klein
Boeddhabeeldje bij me had. Ik werd er rustig van als ik hier de controle over
had.
Ondertussen
durfde ik nog steeds niets te ondernemen. Mijn vriendinnen begonnen langzaam
met uitgaan, logeren, weekendjes weg en treinreizen maken naar verre steden. Ik
niet. Ik durfde zulke dingen niet te doen. Ik wilde niet weg van mijn ouders en
mijn vertrouwde huis. Ik miste dus een hoop.
Van de
psycholoog kreeg ik de opdracht om veel te oefenen. Ik moest beginnen met
wekelijks logeren bij mijn opa en oma. Hoewel dit me in het begin veel moeite
kostte, raakte ik er wel aan gewend. Het werd op een gegeven moment geen probleem
meer. Stap twee was daarom logeren bij mijn beste vriendin. Dit was erg lastig
voor mij. Ik ben de eerste nacht huilend naar huis gekomen. Omdat ik dit zo
moeilijk vond, liet ik het logeren eigenlijk een beetje versloffen: ik vond het
een té grote uitdaging en ging die dus uit de weg.
Ons gezin zat
in een neerwaartse spiraal. Ik wilde niet meer naar school, niet meer weg. Ik
wilde niets meer. Toen mijn ouders beseften dat het zo echt niet meer verder
kon, maakten ze een afspraak bij de GGZ. In eerste instantie was het de
bedoeling dat ik een aantal maanden in de kliniek zou komen – dit zou meteen
een goede logeeroefening zijn. Bij die gedachte alleen al raakte ik compleet in
paniek: als dat zou gebeuren, zou het leven voor mij geen zin meer hebben. Besloten
is toen om mij vier maanden naar de dagbehandeling te sturen. Ik kreeg
verschillende therapieën en volgde er ook lessen. Hoewel ik het er
verschrikkelijk vond, heb ik er wel erg veel van geleerd. Ik kreeg oefeningen
mee die ik ook uitvoerde. Ik ging weer stappen, lunchen met vriendinnen, ik
durfde zelfs een paar dagen naar Zeeland met mijn opa en oma. En ook het
logeren bij vriendinnen ging me steeds makkelijker af.
Ik kan nog
steeds niet zeggen dat ik van mijn angststoornis af ben. Mijn rituelen heb ik
inmiddels, met veel moeite, achter me gelaten. Ik voer geen dwanghandelingen
meer uit. Dit is al een grote stap in de goede richting. Maar ik gebruik nog
steeds medicijnen die mijn angsten onderdrukken, en ik zal nog steeds niet met
school mee op werkweek gaan. Dat vergt nog veel oefening.
Mijn
uiteindelijke doel is om dit jaar met mijn vriendinnen op examenreis te gaan.
Als ik dat durf, heb ik voor mezelf de angststoornis al bijna overwonnen!’
Jeske van Steen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten